Hulp bij toegankelijkheid

Skip to main content

De witte poort van Kasteel Stein

De restanten van de hoofdburcht. Foto: Jos Drubers, 2020

Door Jos Drubers, Stichting Erfgoed Stein

De vroegere Heren van Stein verkregen de Heerlijkheid Stein als een leengoed van de graven van Loon. Bij het aanvaarden van het leengoed werd aan de leenheer een eed van trouw afgelegd. Merkwaardig is dat er naast het leenverband met de graven van Loon ook een leenverband bestond met het leenhof van Valkenburg. Enkel de zogenaamde “Witte Poort” van het kasteel Stein gold als een buitenleen van Valkenburg. In de Valkenburgse leenregisters wordt het leengoed in Stein al in 1381 en in 1454 beschreven als een “torne der in den borch toe Steijne steit”. Wat moet nu onder dit Valkenburgse leen, de Witte Poort, worden verstaan? Is het de toegangspoort van de voorburcht? Of is het de vierkante uit mergel opgetrokken toegangspoort van de hoofdburcht? Of is het de witte toren, de donjon, die prominent aanwezig is op het kasteelcomplex? Deze vraag komt regelmatig terug bij de rondleidingen op de ruïne. Verschillende publicaties en internetsites zijn hier niet eenduidig in.

Pater Munsters heeft in 1945 in de Maasgouw een artikel gepubliceerd over de Witte Poort van Stein. Hij legt in dit artikel uit dat het kasteel bestond uit een bovenste en benedenste slot. Het bovenste slot, dat nog grotendeels in zijn oorspronkelijke omtrekken bewaard is gebleven, is in twee fasen gebouwd: in de 13e-14e-eeuwse is de donjon opgetrokken en is een veelzijdige keermuur geplaatst met torenkelder, ridderzaal en woonvertrek; in de 15e-16e-eeuwse zijn meerdere woonvertrekken ontstaan en is het kasteel voorzien van een barbacane, een voorwerk bestaande uit een vierkante mergelstenen poorttoren, geflankeerd door twee kleinere roodbakstenen torens. Het benedenste slot, dat door een gracht van het bovenste gescheiden wordt, is van oorsprong slechts een voorburcht met uitgebreide dienstgebouwen. Een dergelijke versterkte voorburcht was destijds onder meer bedoeld als een uitwijkplaats voor de bevolking bij dreigend gevaar en als legerplaats van een garnizoen.

Bouwmateriaal

Lange tijd is gedacht dat de vierkante mergelstenen poorttoren, die toegang geeft tot het bovenste slot, de zogenaamde witte toren van Stein is. Zo wordt ook de donjon vaak aangeduid als ‘Witte toren’. Op internetsites tref je foto’s van de poorttoren aan met de omschrijving “gedeeltelijk overwoekerde witte poort, dat vroeger een Valkenburgs leen was”.

Dat deze mergelstenen poorttoren als de “Witte Poort” werd beschouwd is niet helemaal vreemd. Men zal ongetwijfeld gedacht hebben dat de witte poort een oorspronkelijk element van de hoofdburcht moest zijn, vooral ook omdat alle gebouwen rond de nederhof van latere tijd dateerden. Daarnaast kan de benaming “Witte Poort” ook haar verklaring vinden in de mergel als bouwmateriaal, zoals men ook spreekt over de “witte toren uit mergelsteen” tegenover de “rode toren uit baksteen”.

De benaming “Witte Poort” moet echter toegekend worden aan de toegang tot het benedenste slot, de voorburcht. Volgens getuigenissen uit de 14e en 15e eeuw is de witte poort een toren “bij de eerste brug aan den ingang van den voorhof”. Volgens de Loonse leenregisters wordt in het jaar 1457 Jan van Loon van Heinsberg, prinsbisschop van Luik, voor de leenzaal in Kuringen beleend met het kasteel en heerlijkheid Stein als een Maaslands leen met uitzondering van de “middelste poort”, dat een Valkenburgs leen is. De naam “middelste poort” vindt haar rechtvaardiging in het feit, dat zij inderdaad de tweede van de drie Steinse poorten was. Onmiddellijk aan de weg, voor de eerste gracht, waar nu de Putbeek onder de weg stroomt, was een muur met een poort, zoals afbeeldingen uit de 17e en 18e eeuw laten zien. De tweede en middelste poort is de toegang tot de voorburcht en de derde poort is de toegang tot de hoofdburcht.

wittepoort2

    Foto’s: Archief Stichting Erfgoed Stein

Benedenste slot

In 1618 wordt in een getuigenis van Boudewijn van Luxemburg-Hollogne, voorouder van de bekende Steinse adellijke familie de Kinsky, met betrekking tot het Valkenburgse leen niet meer gesproken over een toren, maar enkel over een boog, waarvan de ligging en het onderscheid met het bovenste slot helder wordt aangegeven. Vrij vertaald wordt gezegd dat de boog, ook genaamd de Witte Poort, zich bevindt gescheiden van het huis van de Heren van Stein, op “la Basse Court”, de nederhof, oftewel het benedenste slot.

Bekijken we de toegang tot het benedenste slot, dan tref je er een lage nagenoeg vierkante bakstenen toren aan met een mansardedak (buitenwerks 4,5 x 5 m.). In de voorkant van de bovenverdieping en in de windvaan prijkt het wapen van de Merode. Deze bovenverdieping met zolder en dak kan met nauwkeurigheid gedateerd worden rond 1730. Op de afbeelding van het kasteel van 1728 komt ze namelijk nog niet voor, terwijl de opdrachtgever Johan Philippe Eugéne de Merode in 1732 overleed. Over de tegenwoordige stenen brug, die in 1843 de vroegere houten ophaalbrug heeft vervangen, komt men aan de oude poortingang, de arcade zoals door Boudewijn van Luxemburg in 1618 wordt genoemd: een laat-gotische hardstenen rondboog, waarop twee lege renaissanceschilden uit de eerste helft van de 16e eeuw. Hier ligt het Valkenburgse leen, zoals ook in 1780 wordt beschreven “liggende binnen het kasteel Steijn en zijnde nog geen tien voeten in het vierkant”. De doorgang is in het midden 3,40 m hoog en 2,50 m breed. Het binnen de muren gelegen terrein meet rond 3,5 x 4,5 m. De achterzijde aan het binnenhof was geheel open.

In de kelders naast de ingang worden zware fundamenten van de voorburcht en de Witte Poort aangetroffen. Ze bestaan uit mergel en zijn aan de kant van de gracht diep onder het water gefundeerd. Ook deze archeologische bevindingen zijn geheel in overeenstemming met de historische gegevens: de witte poort is een oorspronkelijk element van het kasteel, het bovenste én benedenste slot, dat helemaal uit mergel was gebouwd. De oorspronkelijke kleine toren en de voorgebouwen zijn waarschijnlijk tijdens de Luikse troebelen tussen 1489 en 1502 verwoest.